skipToContentskipToFooter

Voor het laden van batterijen en wisselbatterijen van bijvoorbeeld een heftruck moet een aparte ruimte of locatie worden gereserveerd. Als er voldoende ventilatie en geen open vuur in de nabijheid is, kan het laden in gewone werkruimtes of magazijnruimtes gebeuren. Wanneer het vermogen van het laadstation meer dan 2 kW bedraagt is de inrichting vergunningplichtig. Afhankelijk van de specifieke situatie kan in plaats van het aanvragen van een vergunning worden volstaan met alleen een melding.

Wanneer je een aparte ruimte inricht als acculaadstation dan moet deze voldoen aan de volgende algemene voorwaarden: 

  • goed bereikbaar voor de interntransportmiddelen
  • verwijderd van vuur en (las-, slijp-, stook-)werkzaamheden
  • voldoende ruimte per te laden eenheid (in vloeroppervlak)
  • voldoende ventilatie (natuurlijk of geforceerd)
  • bij natuurlijke ventilatie tegen buitenmuur aan
  • geen inval van directe zonnestralen
  • bovenlaag vloer moet bestand zijn tegen zwavelzuur
  • vonkvrije verlichting armaturen/schakelaars
  • noodstopknop inrichting energienet (minimaal één)
  • aanwezigheid van brandblusapparatuur en diverse persoonlijke beschermingsmiddelen
  • aanbrengen van verschillende veiligheidspictogrammen.

De verdere specifieke eisen voor de inrichting van een acculaadstation zijn terug te vinden in de Nederlandse Praktijk Richtlijn, NPR 3299.

Bouw

De bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hefmasten en de benodigde luchtcirculatie bij kunstmatige ventilatie:

  • wanden, dak, ondersteuningen en leidingen moeten glad zijn uitgevoerd en bestand zijn tegen bijtende dampen.
  • er mogen geen nissen of koepels of andere plaatsen in het dak voorkomen waar zich waterstof kan ophopen.
  • de vloer moet vlak zijn, bestand tegen olie, vet en bijtende stoffen en zijn voorzien zijn van een antisliplaag.
  • er moeten middelen aanwezig zijn om de vloeistof adequaat te kunnen opruimen en/of te neutraliseren.
  • de ruimte moet zijn opgebouwd met brandwerend bouwmateriaal.
  • de afstand tussen batterij en lader moet minimaal 0,6 meter zijn en deuren moeten naar buiten open draaien en zijn voorzien van pictogrammen.

Ventilatie

Ventilatie moet er voor zorgen dat geen ontplofbare atmosfeer kan worden gevormd tijdens het normale werk. In accumulatoren wordt tijdens het laden waterstofgas ontwikkeld. Om ontploffingsgevaar te voorkomen moeten deze gassen worden afgezogen. Omdat waterstofgas lichter dan lucht is, zal het zich ophopen onder het plafond. Een ontplofbaar mengsel van waterstofgas en lucht ontstaat als de concentratie van het waterstofgas meer dan vier procent bedraagt. De ventilatie van een accuruimte moet zodanig worden berekend dat een concentratie van vier procent met vijfvoudige zekerheid niet kan worden bereikt. Om die reden moeten er voldoende ventilatieopeningen aanwezig zijn. 

Elektrische installatie

De laders moeten qua capaciteit en spanning zijn aangepast aan de te laden batterijen. Aansluitsnoeren van ladingtesters moeten zijn beveiligd tegen kortsluiting. Er moet voldoende verlichting aanwezig zijn en draagbare lampen voor controle van het elektrolyt moeten explosievrij zijn uitgevoerd en voorzien van een snoer dat tegen inwerking door elektrolyt is beschermd.

Alle elektrische toestellen die vonken kunnen overbrengen, met uitzondering van contactdozen die ten minste 0,6 meter van de accumulatorbatterijen zijn verwijderd, moeten worden ondergebracht in daarvoor goedgekeurde omhulsels. Voor verwarming mogen alleen toestellen zonder open vlam of gloeiende delen gebruikt worden.

Overige voorzieningen 

Als de batterij tijdens het laden op het voertuig blijft moeten de nodige voorzieningen worden getroffen om te voorkomen, dat bijvoorbeeld een heftruck tijdens het laden van de batterij gestart kan worden.

Als de batterij voor het laden uit het voertuig wordt verwijderd moet het daarvoor geschikte gereedschap worden gebruikt, dat voldoet aan de eisen die het veilig werken mogelijk maken.

Bij het tillen of heffen van de batterij wordt mechanische belasting of trillingen op de batterij voorkomen door gebruik te maken van jukken. Kortsluiting moet onder alle omstandigheden worden voorkomen. Gebruik niet-geleidende materialen of geïsoleerd gereedschap. Bussen en trechters voor het vullen van de batterij met gedemineraliseerd water moeten zoveel mogelijk van kunststof zijn.

Tevens moet er stromend water aanwezig zijn om

  • gemorst elektrolyt weg te spoelen
  • een nooddouche aan te sluiten
  • een oogspoelinstallatie aan te sluiten.

Gemorst elektrolyt kan het best met een basische oplossing worden geneutraliseerd, in een oplossing van soda (1 kg) in 10 liter water, of absorberende korrels. Brandblusapparatuur mag hierin zeker niet worden vergeten (1 bluseenheid per 150 m²). In de ruimte moet verder een duidelijke instructie zijn aangebracht met betrekking op het manipuleren en laden van batterijen, het bijvullen, het meten van het elektrolyt, het reinigen van celverbindingen en maatregelen bij ongevallen. Ook moet er een container voor zuurbestendige poetsdoeken in de ruimte aanwezig zijn.